Het schilderij op doek “Zelfportret met hoed en sluier” van Paula Modersohn-Becker (1876-1907) uit de collectie van het Kunstmuseum Den Haag (inv. nr. 0333022) is onderzocht om inzicht te krijgen in de verflaagopbouw en samenstelling, en daarmee ook in de kwetsbaarheid van de verf, en duidelijkheid te verschaffen over de grijze oppervlaktelaag en de vermoede verstoorde kleurbalans in het gezicht.
Het onderzoek heeft aangetoond dat er een krijtgrondering op oliebasis is gebruikt, licht gepigmenteerd met aardepigmenten, zinkwit en wat bariumsulfaat. De verflagen zijn op basis van zinkwit, beenderzwart, aardepigmenten, viridiaan, vermiljoen, synthetisch purpurine en fijn blauw pigment. In alle verflagen is ook bariumsulfaat aangetroffen, soms in hoge concentratie en grof gemalen. Het bindmiddel is op basis van een halfdrogende olie in combinatie met raapolie. De mate van polymerisatie van het bindmiddel zou dus laag kunnen zijn. Slechts in een enkele verfpartij zijn proteïnes gevonden. In de verflagen die hogere concentraties zinkwit bevatten zijn zinkzepen aanwezig.
Het dunne grijze laagje op de zeegroene achtergrond en op het rode gordijn blijkt uit oppervlaktevuil te bestaan.
Er is geen aanwijzing voor een verstoorde kleurbalans in het gezicht gevonden. De bovenste verflagen bevatten zinkwit in combinatie met stabiele aardepigmenten en ook van een lijmimpregnatie lijkt geen sprake te zijn.
De kwetsbaarheid van de verf lijkt samen te hangen met het gebruik van raapolie in het bindmiddel en met de aanwezigheid van zinkzepen en grof bariumsulfaat.